De onderlinge handel tussen de Europese lidstaten is minder intensief dan die tussen de 50 Amerikaanse staten. Hierdoor blijven schaal- en specialisatievoordelen onderbenut en ligt de productiviteitsgroei in de Europese Unie (EU) lager dan in de VS. Een verklaring voor het verschil in handelsintensiteit is regelgeving, die een obstakel vormt voor de interne markt. Dat de Europese regelgeving complex is, komt niet zozeer doordat de kwaliteit van de regelgeving van de individuele lidaten onderdoet voor die in de VS. Het is eerder het gebrek aan harmonisatie tussen de lidstaten. Dat probleem wordt nauwelijks verholpen door regels te vereenvoudigen, zoals de Europese Commissie op dit moment nastreeft, want daarmee dreigen de doelen waarvoor de regelgeving is opgesteld, uit beeld te raken. Een uniforme, gemeenschappelijke markt met lage transactiekosten komt pas binnen bereik als lidstaten minder makkelijk vrijstellingen kunnen bedingen of aanvullende regels mogen opstellen. Lidstaten zullen dus soevereiniteit moeten inleveren. Daarnaast dient nieuwe regelgeving consequent te worden getoetst op effectiviteit (leiden de regels tot het beoogde resultaat?), efficiëntie (gebeurt dit tegen de laagst mogelijke kosten?), consistentie (sluiten de regels aan bij het beleid op andere terreinen?) en uitvoerbaarheid (is de naleving ervan te controleren?). Voorheen lag deze taak bij de Europese Commissie. Maar omdat haar rol politieker is geworden en er vaak concessies nodig zijn om deals te sluiten, kan de Europese Commissie deze taak minder goed uitvoeren. Daarom zou deze taak bij een onafhankelijke instantie moeten worden ondergebracht.