Duitsland verstevigt de arbeidsmarkt - wat betekent dat voor ons?


In het gisteren gepresenteerde Duitse coalitie-akkoord staan enkele opvallende ingrepen op de arbeidsmarkt. Duitsland investeert in banengroei, loongroei en sociale zekerheid.
Het (PDF) is erg gedetailleerd, maar daarom niet technocratisch. Achter vele van de beleidskeuzes zit een verandering in het denken over de arbeidsmarkt. Zo werd het minimumloon in Duitsland altijd in stapjes verhoogd - net als in Nederland. In Nederland wordt het minimumloon elk half jaar aangepast aan de cao-loonontwikkeling en willen veel politieke partijen daar nog een stapsgewijze verhoging bovenop. In Duitsland gaat een onafhankelijke commissie over die tussenstapjes en zou het minimumloon in stapjes van €9,60 naar €10,45 gaan. Nu beslist de nieuwe coalitie dat het in één keer naar €12,- per uur gaat, waarna die commissie weer haar werk doet.
Het gedachtegoed dat een minimumloonverhoging in stapjes moet, zodat de uitkomsten gemonitord kunnen worden, is al ingehaald door economisch onderzoek. Kleine verhogingen in andere landen - en de in Nederland - laten zien dat er geen grote negatieve effecten zijn op de werkgelegenheid en productiviteit. Het is aan de politiek om voor een grotere eenmalige verhoging te kiezen en daarbij een afname van de armoede af te wegen tegen een allerminst zeker werkgelegenheids- of productiviteitsverlies. Duitsland maakt die keuze nu en investeert daarmee bovendien in de algehele loongroei: ook de salarissen bóven het minimumloon zullen meegroeien. Een sterkere arbeidsmarkt nét over de grens, samen met Europees beleid voor het minimumloon, zorgt er uiteindelijk voor dat Nederland niet kan achterblijven.
Ook op het gebied van werkloosheid lijkt het Koalitionsvertrag koersverleggend te zijn. In Duits beleid werd - net als in Nederlands beleid - vaak de aanname gedaan dat wie werkloos is, een financiële prikkel nodig heeft om te gaan werken. Het gat tussen nettoloon en uitkering zou daarom niet te klein mogen worden. Dit grijpt terug op de neoklassieke gedachte dat mensen rationele actoren zouden zijn die op een perfect functionerende markt hun nut maximaliseren. Uit de gedragswetenschappen weten we echter dat mensen slechtere keuzes maken naarmate hun omstandigheden slechter zijn. Door financiële stress - en bijbehorende sociale en gezondheidsproblematiek - wordt het juist onwaarschijnlijker om weer een baan te vinden. Duitsland breekt nu met het financiële prikkel-gedachtegoed door specifiek te investeren in de koopkracht van uitkeringsgerechtigden. Er wordt bijvoorbeeld voor gezorgd dat zij gecompenseerd worden voor stijgende zorgpremies. Dit voorkomt een stapeling van financiële, sociale en gezondheidsproblematiek, waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt beperkt blijft.
Ook deze maatregel verstevigt de arbeidsmarkt en de loongroei - wie een degelijk sociaal vangnet heeft, gaat niet zomaar akkoord met elk aanbod van werk tegen wat voor loon dan ook.
Tot slot zorgt de groene industriepolitiek van de nieuwe Duitse coalitie ervoor dat de versterkte arbeidsmarkt en sociale zekerheid gepaard gaat met banengroei. Banengroei van het juiste type: door de innovatie die hiermee aangejaagd wordt, onstaat er meer dynamiek op de arbeidsmarkt. Werknemers bewegen van minder naar meer productieve sectoren en van lager naar hoger loon. Ook deze groene industriepolitiek is een koerswijziging: het tegengaan van klimaatverandering wordt niet langer als kostenpost gezien. In plaats daarvan kan het de groei juist aanjagen.
Alle drie deze paradigmaverschuivingen hoeven niet per sé gekopieerd te worden in Nederlands beleid. Maar als deze keuzes - in een relatief vergelijkbare economie en arbeidsmarkt - resultaat opleveren voor zowel groei als huishoudens, is het uiteindelijk niet houdbaar om achter te blijven.