Publication

Reëel besteedbaar inkomen daalt: nettolonen

Macro economieNederland

Het reëel besteedbaar inkomen daalt in 2021 en 2022. Op 1 januari krijgen de nettolonen weliswaar nog een impuls. Maar door andere ontwikkelingen blijft daar weinig van over.

Het reëel besteedbaar inkomen daalt in 2021 en 2022

Een veel gehoorde opvatting tijdens en na de vorige recessie was dat de beurs en het BBP iets anders zijn dan de ‘reële economie’. Ook op dit moment leven er veel van zulke opvattingen – het populaire boek ‘Fantoomgroei’ van Sander Heijne en Hendrik Noten zet bijvoorbeeld niet alleen vraagtekens bij de verdeling van de groei, maar ook bij het verschijnsel groei zelf. Logischerwijs winnen dergelijke debatten aan terrein in de jaren dat het volgens de klassieke parameters – zoals BBP – goed gaat, maar mensen in hun portemonnee het tegenovergestelde ervaren. 2021 en 2022 lijken twee van zulke jaren te worden. Omdat de inkomens van huishoudens door allerlei remmende factoren (loonrigiditeit, ontslagbescherming, NOW) achterlopen op de conjunctuur, ervaren de meeste huishoudens het dieptepunt van de crisis later pas.

We verwachten dat het BBP met 3% stijgt in 2021 en ook voor 2022 ligt een stijging voor de hand. Tegelijkertijd is onze prognose dat het reëel besteedbaar inkomen in deze twee jaren daalt (zie rechter figuur). Dit is wat een huishouden op jaarbasis netto te besteden heeft, gecorrigeerd voor inflatie.

Deze publicatie gaat in op de derde van vijf aannames die ten grondslag liggen aan deze prognose:

  1. Fiscale maatregelen stimuleren de nettolonen

  2. De werkloosheid loopt op

  3. Pensioenen worden gekort

Fiscale maatregelen stimuleren de nettolonen…

Per 1 januari worden de arbeidskorting en de algemene heffingskorting extra verhoogd en daalt het basistarief, de eerste schijf van de inkomstenbelasting. Uitgedrukt in euro’s profiteren bovenmodale inkomens hier weliswaar het meeste van, maar in procenten van het loon profiteren de ondermodale inkomens het meeste. Niet alleen hebben zij relatief meer profijt van de verlaging van de eerste schijf, ook is de afbouw van de arbeidskorting bij een hoger inkomen groter en geldt de algemene heffingskorting alleen voor de laagste schijf. Al met al zouden de nettolonen moeten stijgen zoals in onderstaande tabel. Dit is echter onder voorbehoud van sectorale verschillen, afrondingsverschillen en wijzigingen in bijvoorbeeld het brutoloon of de pensioenpremie.

… maar andere ontwikkelingen maken deze nettoloonsprong vaak ongedaan

Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen gaande waardoor bij veel werknemers deze nettoloonsprong gedeeltelijk, geheel of meer dan ongedaan gemaakt wordt. Ten eerste is dit de stilstand of achteruitgang van het brutoloon en ten tweede is dit de stijging van de werknemerspremie voor het pensioen.

De stilstand of achteruitgang van het brutoloon zit vooral in de onderkant van het loongebouw. Het bruto minimumloon stijgt op 1 januari nauwelijks, van € 9,69 per uur naar € 9,72. Dit komt doordat de systematiek van het minimumloon op een vrij statische manier gekoppeld is aan de contractloonontwikkeling. Deze kleine stijging, maar ook het lage niveau van het minimumloon in het algemeen, wreekt zich in crisistijd omdat juist lage inkomens instrumenteel kunnen zijn in het via de consumptie aanjagen van het herstel. Bovendien zijn er, zoals het CPB ook vaststelt, sterke doorwerkingseffecten van het minimumloon op de rest van het loongebouw, al kan dat per sector verschillen. Hoewel het CPB-onderzoek gaat over de effecten van een grote beleidsmatige verhoging, moet er rekening mee gehouden worden dat ook bij de huidige indexaties in januari en juli van elk jaar de onderkant van het loongebouw meebeweegt. In een aantal recente cao’s worden de lagere schalen zelfs expliciet gekoppeld aan de minimumloonindexatie. Datzelfde geldt voor cao’s die rond deze tijd afgesloten moeten worden en waar, bij het vaststellen van de lagere schalen, wordt geanticipeerd op de minimumloonindexatie.

Een ander effect in het brutoloon is het niet afsluiten van nieuwe cao’s, wat vooral goed zichtbaar is rondom de jaarwisseling. Traditiegetrouw is dat in veel bedrijven en sectoren de ingangsdatum van een nieuwe cao. Op dit moment zijn er enkele grote groepen werknemers waarbij de huidige cao afloopt op 31 december, zonder dat er een loonstijging is overeengekomen voor januari of later. Een goed voorbeeld is de politie, met 65.000 medewerkers, waar de agenten er 2,5% loon bij willen in 16 maanden terwijl het kabinet niet verder wil gaan dan 1,3%. Worden beide partijen het niet eens, dan werkt in januari de oude cao door waardoor het loon feitelijk 0% stijgt. Ook voor 120.000 rijksambtenaren, 150.000 vrachtwagenchauffeurs en 160.000 gemeenteambtenaren loopt op 31 december de oude cao af zonder dat er een nieuwe is overeengekomen. Al met al komen er zo’n 800.000 werknemers met oud&nieuw zonder cao te zitten, tenzij er de komende dagen nog akkoorden worden bereikt.

Het is maar de vraag, zeker in de private sector, in hoeverre later in 2021 met terugwerkende kracht loonafspraken gemaakt kunnen worden. Zo blijft de feitelijke loonstijging achter bij de overeengekomen loonstijging.

Door dit soort ontwikkelingen gaat, gecorrigeerd voor inflatie, de werknemer die ‘op zijn plek blijft zitten’ er op achteruit in 2021. Wie hetzelfde aantal uren blijft werken, niet van baan wisselt of promotie maakt, en geen prestatieafhankelijke loonsverhoging ontvangt, gaat er naar verwachting 1,1% op vooruit het komende jaar. De inflatie ramen wij voor 2021 echter op 1,4%.

Ook wordt de fiscale impuls voor het nettoloon in veel bedrijven of sectoren gedempt of ongedaan gemaakt door een stijging van de werknemerspremie voor het pensioen. We verwachten dat zo’n 30 tot 35% van de werknemers dat wat ze er op vooruit gaan door de verlaging van de inkomstenbelasting, weer inleveren door een verhoging van de pensioenpremie.

De pensioenpremie stijgt gemiddeld met zo’n vier procentpunt per pensioenfonds. Dit zegt echter niet zoveel. Ten eerste is dit een gemiddelde van erg uiteenlopende premieverhogingen. Ten tweede verschilt het per cao welk gedeelte van de premieveroging door de werkgever of de werknemer betaald wordt. Door dergelijke verschillen tussen sectoren en bedrijven zijn krantenkoppen als “zo ziet je loonstrookje eruit in januari” zeer voorbarig. In een rivier van gemiddeld een meter diep kun je nog steeds verdrinken.