Publication

Transactie Trends - Minder lenen en meer vrijheid voor studenten

Macro economieNederland

Uit een analyse van de inkomsten van zes cohorten eerstejaars studenten blijkt dat hun financiële positie is verbeterd. Zowel de herinvoering van de basisbeurs als de stijgende uurlonen hebben hieraan bijgedragen. Eerstejaars studenten zijn minder afhankelijk geworden van studiefinanciering. Ze leenden minder, waardoor zij een kleinere studieschuld opbouwen. Eerstejaars studenten ervaarden afgelopen jaar de financiële vrijheid om minder uren te werken.

De herintroductie van de basisbeurs

Sinds de afschaffing van de basisbeurs in 2015 was deze regelmatig onderwerp van debat, vooral voor de zogenoemde 'pechgeneratie' die de beurs heeft misgelopen. In het studiejaar 2023-2024 is de basisbeurs opnieuw geïntroduceerd binnen het studiefinancieringssysteem met als voornaamste reden het verlichten van de financiële stress van studenten. Hierdoor ontvingen uitwonende studenten in dit studiejaar bijna 440 euro per maand en thuiswonende studenten ruim 110 euro per maand aan basisbeurs. Met geanonimiseerde en geaggregeerde transactiedata onderzoeken we de inkomsten van verschillende cohorten eerstejaars studenten. Hierbij kunnen we de inkomsten van eerstejaars studenten die de basisbeurs ontvangen vergelijken met die van eerstejaars studenten uit voorgaande studiejaren zonder basisbeurs.

Verschillende soorten inkomsten onder de loep

Onze analyse is gebaseerd op geanonimiseerde en geaggregeerde transactiedata. Daarmee kunnen we de verschillende soorten inkomsten van eerstejaars studenten, die in verschillende studiejaren hun studie zijn gestart, onder de loep nemen. In onze analyse nemen wij ongeveer 15.000 eerstejaars studenten per collegejaar mee. Deze studenten zijn geselecteerd op basis van collegegeldbetalingen die rond het wettelijk collegegeld voor eerstejaars studenten liggen[1]. Bovendien moeten ze jonger zijn dan 30 jaar en een jaarinkomen hebben van minder dan 30.000 euro.

Door deze verschillende cohorten studenten te vergelijken, verkrijgen we inzicht in de bijdrage van de studiefinanciering (in het laatste jaar inclusief basisbeurs) en het salaris aan de totale inkomsten van eerstejaars studenten door de tijd heen. Daarnaast observeren we ook de zorgtoeslag en overige inkomsten uit andere toeslagen en geldstortingen. Hiermee krijgen we een goed beeld van de financiële positie van studenten.

Het totale inkomen is net zoveel gestegen als de inflatie

De linkerfiguur hieronder toont dat eerstejaars studenten in de afgelopen jaren, en met name in de twee meest recente studiejaren, een gestage toename hebben gezien in hun totale inkomsten. Deze groei in inkomsten is in lijn met de inflatie gedurende de collegejaren. Echter, onderliggend aan het totale inkomen is er een duidelijke trend zichtbaar.

… maar studenten minder afhankelijk van studielening

De rechterfiguur hierboven toont het gemiddelde percentage van de totale maandelijkse inkomen dat afkomstig is uit salaris, studiefinanciering, zorgtoeslag en overige bronnen. De gegevens laten zien dat het aandeel dat afkomstig is van inkomsten uit salaris gedurende de bestudeerde periode aanzienlijk is toegenomen, terwijl het aandeel afkomstig van studieleningen is afgenomen.

Voor de gemiddelde student in het studiejaar 2018-2019 maakte de studielening nog ongeveer 45% van de totale inkomsten uit, maar dit percentage daalde in de daaropvolgende jaren geleidelijk naar onder 30%. In het meest recente studiejaar, was een lichte stijging van de inkomsten uit de studiefinanciering te zien. Dit is echter te wijten aan de herintroductie van de basisbeurs die minimaal 110 euro bedroeg per student. Dit suggereert dat de afhankelijkheid van studieleningen in het meest recente studiejaar verder is afgenomen.

Niet alleen het relatieve aandeel inkomsten uit studielening is afgenomen, maar ook het gemiddelde absolute bedrag aan studieleningen is gedaald. Dit leidt tot gemiddeld lagere studieschulden voor dit cohort vergeleken met eerdere cohorten. Lagere studieschulden verminderen de druk die studenten ervaren bij het aangaan van schulden tijdens hun studie en verlagen het bedrag dat uiteindelijk moet worden terugbetaald (lees hier meer over het aflosgedrag van studenten).

Sterke stijging salarisinkomsten

De afname van de hoogte studiefinanciering gaat gepaard met een stijging van inkomsten uit salaris. In de linkerfiguur hieronder tonen we de jaar-op-jaar ontwikkeling van de salarisinkomsten. De jaar-op-jaar groei van het gemiddelde inkomen uit salaris ligt ieder jaar boven de 5%. We zien een opvallende piek van bijna 25% tijdens het ‘coronastudiejaar’ 2021-2022.

Om deze ontwikkelingen verder te onderzoeken, splitsen we de jaar-op-jaar salarisgroei op in verschillende factoren die bijdragen aan de stijging van het gemiddelde salaris. Het gemiddelde inkomen uit salaris kan toenemen door een verhoging van de uurlonen of doordat studenten meer gaan werken. Studenten kunnen gemiddeld meer werken doordat een groter percentage van hen een baan heeft (groei in arbeidsparticipatie), of doordat werkende studenten meer uren werken. We analyseren de invloed van de hoogte van het uurloon, arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren van deze studenten.

We gebruiken het minimumloon als een proxy voor het verdiende uurloon[2]. Om de bijdrage van de arbeidsparticipatie te bepalen kijken we naar de jaar-op-jaar groei van het percentage werkende eerstejaarsstudenten. Het resterende deel van de salarisstijging dat niet wordt verklaard door de loongroei en arbeidsparticipatie, schatten we als de bijdrage van het extra aantal gewerkte uren.[3]

Eerstejaars studenten werken meer tijdens COVID

In de rechterfiguur hierboven zie je hoe het uurloon, de arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren van werkende studenten bijdragen aan de jaarlijkse stijging van het salarisinkomen. Deze uitsplitsing laat een duidelijk patroon zien. Uurloongroei speelt gedurende de studiejaren 19/20, 20/21 en 21/22 slechts een beperkte rol. Tijdens het ‘coronastudiejaar’ 21/22 is de salarisgroei voornamelijk gedreven doordat studenten meer zijn gaan werken: er waren meer eerstejaars studenten die gingen werken en zij werkten ook meer uren. Dit is in lijn met de arbeidsmarktcijfers over de betreffende groep van het CBS. De hogere arbeidsparticipatie, en groei in aantal gewerkte uren, wordt waarschijnlijk verklaard door de verhoogde beschikbaarheid van studenten en het geleidelijke aan openen van de economie na de lockdowns. Colleges waren gedurende dit studiejaar veelal online en er waren minder sociale activiteiten, zodat er meer tijd overbleef om te werken. Bovendien zou de verhoging van de rente op studieleningen van 0% naar 0,46%, en vervolgens naar 2,56% in het daaropvolgende jaren, ervoor hebben kunnen zorgen dat het aantal werkende personen en de gewerkte uren structureel hoger bleef, doordat lenen voortaan niet meer 'gratis' was.

We merken op dat het risico van overschatting van het aantal gewerkte uren en onderschatting van de loongroei voor studiejaar 2021-2022 extra groot is, omdat veel studenten aan de slag gingen bij de GGD om te vaccineren en te testen. De uurlonen van deze banen lagen gemiddeld hoger dan het minimumloon, wat de loongroei kan vertekenen. In het daaropvolgende studiejaar, toen deze banen wegvielen, bestaat er waarschijnlijk een omgekeerd effect: een onderschatting van het aantal gewerkte uren en een overschatting van de loongroei, doordat studenten terugkeerde naar gemiddeld lager betaalde banen.

Tijdens studiejaar 22/23 kiezen studenten om minder uren te werken

Uit de data blijkt dat uurloongroei vooral een belangrijke rol speelt in de afgelopen twee jaren. Hierbij kan de toename van de salarisinkomsten in deze jaren volledig worden toegeschreven aan deze component. In het laatste jaar van onze analyse zien we een significante daling van het aantal gewerkte uren door werkende eerstejaars studenten. In dit studiejaar werd de basisbeurs opnieuw ingevoerd en werd er een significante stijging van het minimumloon gerealiseerd. De combinatie van beide factoren zal de behoefte van eerstejaars studenten om meer uren te werken hebben doen slinken. Dit resulteerde in een significante daling van het aantal gewerkte uren, maar had een minimaal effect op het aantal werkende studenten.

Ondanks dat we in het laatste jaar een daling in het aantal gewerkte uren observeren, hebben Nederlandse studenten historisch gezien de hoogste arbeidsparticipatie vergeleken met andere landen in de eurozone (lees hier meer).

Conclusie

Wij concluderen dat eerstejaars studenten in het studiejaar 23/24, minder zijn gaan lenen en minder uren zijn gaan werken in vergelijking met eerstejaars studenten in voorgaande jaren. Dit in een jaar dat werd gekenmerkt door de invoering van de basisbeurs en een hoge salarisgroei. Kortom, studenten uit dit studiejaar krijgen lagere studieschulden en ervaren de financiële vrijheid om minder uren te werken. Beide aspecten zijn belangrijk voor de vermindering van financiële stress onder studenten die als hoog werd ervaren. Dit was dan ook de voornaamste reden voor de herinvoering van de basisbeurs. Hoewel deze twee factoren een belangrijke rol spelen in het financiële welzijn van studenten, is het belangrijk te erkennen dat financiële stress onder studenten ook andere componenten kent, zoals stijgende kosten van levensonderhoud, oplopende studielening rentes, en ontwikkelingen op de woningmarkt.

[1] Studenten hebben hun eerste collegejaar recht op halvering wettelijk collegegeld (lees hier meer).

[2] Deze aanname is aannemelijk, omdat veel eerstejaarsstudenten een salaris verdienen dat dicht bij het minimumuurloon ligt, waardoor hun loongroei vermoedelijk weinig zal afwijken van de procentuele stijging van het minimumloon. Het is echter mogelijk dat we voor sommige jaren de loongroei hiermee over- of onderschatten, afhankelijk van de algehele arbeidsmarkttrends waardoor studenten vaker in beter of slechter betaalde banen werken.

[3] We corrigeren ook voor interactie-effecten tussen de drie factoren. Kijk voor meer informatie in het kader.