De week van positieve cijfers overheidsfinanciën en loongroei


Met de publicatie van de vierde kwartaalcijfers over de financiën van de overheid zijn de cijfers voor 2021 compleet. Het saldo en de schuld kwamen lager uit dan in eerdere ramingen werd verwacht. Uiteindelijk kwam het EMU-saldo uit op -2,5% van het BBP en de EMU-schuld kwam uit op 52,1% van het BBP. Ook in het eerste kwartaal van 2022 was er veel loongroei buitenom de bekende cao-loongroei. De meeste analyses en verslaggeving rondom loongroei richten zich op de cao-loongroei. Dit gaat dan om de afgesproken cao-lonen (de AWVN-reeks), of de daadwerkelijk uitbetaalde cao-lonen (de CBS-reeks). De loonontwikkeling bestaat echter uit meer componenten dan alleen het cao-loon. Mensen kunnen meer of minder uren gaan werken, promoties of demoties krijgen, de arbeidsmarkt betreden of verlaten, enzovoort. Samen met componenten als deze vormt de cao-loongroei de bruto-loongroei. De vraag is daarom: hoeveel is er in Nederland in totaal aan brutoloon verdiend ten opzichte van vorig jaar?
Positieve cijfers voor de overheidsfinanciën
Het sterke economische herstel van 2021 draagt op verschillende manieren positief bij aan de ontwikkeling van de overheidsfinanciën. Allereerst namen de inkomsten van de overheid met ongeveer 7% toe. Meer consumptie, activiteit en winsten betekenen meer btw- en belastinginkomsten voor de overheid. Ook stegen de uitgaven minder snel. Het beste voorbeeld hiervan zijn lagere uitgaven aan subsidies. In 2021 maakten minder ondernemers gebruik van de NOW-steun, waardoor de overheid hier ook minder uitgaven aan had.
De sterke economische groei in 2021 heeft ook een indirect effect op de overheidsfinanciën. Omdat het saldo en de schuld in percentages van het BBP worden uitgedrukt, betekent een hoger BBP een lager cijfer. Dit noemen we het noemereffect. In 2021 was dit noemereffect 3,7%. Door de stijging van het BBP kwam de overheidsschuld als percentage van het BBP 3,7% lager uit. Omdat het saldo (-2,5%) kleiner is dan het noemereffect (-3,7%), neemt de staatsschuld als percentage van het BBP dus af van 54,3% in 2020 naar 52,1% in 2021.
Voor 2022 en 2023 verwachten we een stabilisatie van zowel het begrotingssaldo als de overheidsschuld (zie figuur). In het regeerakkoord, dat begin 2022 gepresenteerd werd, stonden flinke extra uitgaven door de overheid. Hoewel wij met het oog op de krappe arbeidsmarkt minder overtuigd zijn dat de overheid al deze uitgaven kan doen, denken wij wel dat het begrotingssaldo door de regeringsplannen de komende jaren negatief zal zijn. Dit betekent dat de overheid meer uitgeeft dan er binnen komt (EMU-saldo in 22; -2,8% 23; -2,5%). Toch loopt de schuld niet sterk op (EMU-schuld in 22; 51% 23; 51,2%). Dit komt door het hierboven genoemde noemereffect, de economie blijft doorgroeien, en doordat bedrijven de komende jaren de eerder uitgestelde belastingen terugbetalen. Na 2023 zal de staatsschuld wel meer oplopen, omdat veel van de uitgaven in het regeerakkoord vooral later in de regeerperiode gepland staan. Daardoor stijgen de begrotingstekorten en loopt de staatsschuld op. (Jan-Paul van de Kerke)
Loongroei buitenom de CAO houdt aan
De brutoloongroei was de afgelopen jaren meestal lager dan de cao-loongroei, met name door de op de arbeidsmarkt. Sinds de coronacrisis is dat veranderd. De incidentele loongroei (het verschil tussen brutoloon en cao-loon) is nu positief. Wij denken dat de brutoloongroei hoger ligt dan de cao-loongroei door een combinatie van factoren. Ten eerste is er minder flexwerk dan vóór corona. Ten tweede kiezen mensen in reactie op de arbeidsmarktkrapte ervoor om de arbeidsmarkt te betreden en meer uren te werken. Een mogelijke derde factor vanaf het derde kwartaal van 2021 is dat werknemers de arbeidsmarkt betreden en meer uren werken in reactie op de hoge inflatie.
Op basis van onze geanonimiseerde transactiedata denken we dat het incidenteel loon - het verschil tussen de bruto- en de CAO-loongroei - al drie kwartalen zo’n 1,3 procentpunt bedraagt. Dit is het verschil met de daadwerkelijk uitbetaalde cao-lonen (de CBS-reeks). Het is de vraag of deze incidentele loongroei positief blijft. Meer uren werken of arbeidsmarktintreders zijn immers uitputtelijke bronnen van arbeid: de werkweek duurt 40 uur en de werkloosheid kan niet lager zijn dan 0%. Anderzijds komt er een hervorming van de arbeidsmarkt aan, waardoor waarschijnlijk een deel van het laagbetaalde flexwerk verdwijnt. Dat zal een stimulans zijn voor het incidenteel loon. (Piet Rietman).