Eurozone Watch – Herstelfonds repareert klap arbeidsmarkt slechts voor klein deel
De arbeidsmarkt in de eurozone is tijdens de pandemie in een ongekend snel tempo verslechterd … terwijl de toename van de werkloosheid de onderliggende verslechtering van de arbeidsmarkt slechts tot op beperkte hoogte weerspiegelt.
Bredere indicatoren van de onbenutte capaciteit op de arbeidsmarkt stijgen veel sneller dan het werkloosheidspercentage, terwijl de inactiviteit is toegenomen. Bovendien vallen veel werknemers nu onder regelingen voor tijdelijke werkloosheid en verliezen ze mogelijk alsnog hun baan. Ondersteuning van de economische groei en schepping van banen is een belangrijke drijfveer voor de vorming van het EU-herstelfonds, waarbij de verdeelsleutel grotendeels is gebaseerd op het bbp per hoofd van de bevolking en de werkloosheid in eerdere jaren. Volgens onze berekeningen is de huidige verdeelsleutel van het herstelfonds het gunstigst voor de economieën van perifere eurolanden … maar we verwachten dat de klap die momenteel aan de arbeidsmarkt wordt toegebracht, slechts voor een klein deel zal worden hersteld door het geld uit het fonds.
Arbeidsmarkt heeft zware klap gekregen
De eurozone belandde in de eerste helft van dit jaar in een diepe economische recessie. Het bbp kromp in het eerste kwartaal met 3,7% kwartaal-op-kwartaal en in het tweede kwartaal met nog eens 11,8%. Bepalend voor de daling in de afzonderlijke lidstaten was vooral hoe streng de lockdownmaatregelen tijdens de covid-19-crisis waren (zie grafiek hieronder). De werkgelegenheid nam in het tweede kwartaal af met 2,9% kwartaal-op-kwartaal, na een terugval van 0,3% in het eerste kwartaal. Dit betekent dat in het eerste halfjaar van 2020 meer dan vijf miljoen banen in de eurozone verloren gingen. Dat de werkgelegenheid veel beter dan het bbp op peil bleef, impliceert dat tijdens de economische neergang de productie per werknemer uitzonderlijk sterk is gedaald. Indien het bbp per werknemer in het eerste halfjaar gelijk was gebleven, zouden er circa 19 miljoen banen zijn verdwenen. De daling van het bbp per werknemer kan deels uit het grootschalig gebruik van overheidsregelingen voor werktijdverkorting (wtv) worden verklaard. Onder deze regelingen kunnen bedrijven werknemers tijdelijk korter laten werken (vaak nul uur) en ze toch in dienst houden. De overheid keert aan deze bedrijven een tegemoetkoming in de loonkosten uit, vaak tot circa 70-80% van het normale uurloon. Volgens de methode die nationale bureaus voor de statistiek hanteren, worden personen met wtv als werkenden geregistreerd, zelfs als ze nul uur werken.
Regelingen voor werktijdverkorting hebben daling van werkgelegenheid geremd
Cijfers en ramingen van nationale bureaus voor de statistiek, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Centrale Bank (ECB) laten zien dat op het hoogtepunt van de covid-19-crisis (april / mei) bijna 20% van alle werkenden in Duitsland en Spanje onder een wtv-regeling viel. In Italië en Frankrijk was dit zelfs ongeveer het dubbele (35-40%). Dit betekent dat in de vier grootste eurolanden in totaal meer dan 25 miljoen mensen korter werkten in april / mei. In Duitsland hadden tijdens de covid-19-crisis ongeveer vijf keer zoveel mensen werktijdverkorting als op het hoogtepunt van de wereldwijde financiële crisis (Global Financial Crisis – GFC). In Frankrijk viel tijdens de GFC slechts circa 1% van alle werkenden onder een wtv-regeling en tijdens de covid-19-crisis ongeveer 35%. Een ander belangrijk verschil tussen beide periodes is dat wtv tijdens de GFC bijna volledig tot de maakindustrie beperkt bleef en tijdens de covid-19-crisis veel gelijkmatiger tussen de maakindustrie en dienstensector was verdeeld.
Sinds de beëindiging van de harde lockdown (in de meeste eurolanden was dit rond half mei) is het aantal personen met wtv gedaald. Uit recente cijfers van het Duitse Ifo instituut blijkt echter dat in Duitsland 11% van alle werknemers (3,7 miljoen mensen) in september nog wtv hadden (in de industrie 21% en in de dienstensector 12%), terwijl volgens cijfers van het Franse DARES het wtv-percentage in Frankrijk in juli nog circa 9% (2,4 miljoen mensen) bedroeg. Nadere analyse van de Duitse en Franse cijfers leert dat in de maanden na de beëindiging van de lockdown het aandeel van wtv in de totale werkgelegenheid groot was in zowel de dienstensector als de industrie. De sector met een van de hoogste wtv-percentages was horeca & toerisme (in ieder land circa 35% van alle medewerkers in de sector). Verrassend is dit niet, want de bedrijvigheid in dit deel van de economie wordt nog steeds geremd door maatregelen voor social distancing en/of internationale reisbeperkingen, ook nadat de strengste lockdownmaatregelen zijn opgeheven. Hoge wtv-percentages zien we echter ook nog steeds in de auto-industrie (circa 30% van de werknemers in Duitsland en ongeveer 40% in Frankrijk) en transport & opslag (circa 15% in Duitsland en ongeveer 20% in Frankrijk). In de Duitse metaalindustrie werkte in augustus ruim 40% van alle werknemers korter en in de werktuigbouwkunde was dit 31%. Dat in deze delen van de Duitse maakindustrie nog steeds op ruime schaal gebruik van wtv-regelingen wordt gemaakt, terwijl ze niet onder strenge lockdownmaatregelen gebukt zijn gegaan en ook geen hinder van social distancing of internationale reisbeperkingen ondervinden, duidt op verborgen werkloosheid. De kans is dan ook groot dat een aanzienlijk deel van deze werknemers in de komende maanden alsnog hun baan kwijtraakt.
Bredere indicatoren van onbenutte arbeidsmarktcapaciteit zijn sterk gestegen
Een andere bron van verborgen werkloosheid in de eurozone betreft personen die weliswaar geen baan hebben maar niet voldoen aan de strikte definitie van werkloosheid die bureaus voor de statistiek in de eurozone en Eurostat hanteren (namelijk personen die geen werk hebben en beschikbaar zijn om binnen twee weken aan de slag te gaan en in de laatste vier weken ook actief naar werk hebben gezocht). Niet alle grote landen hebben volledige arbeidsmarktcijfers voor het tweede kwartaal gepubliceerd. In landen die dit wel hebben gedaan (o.a. Frankrijk, Italië, Spanje, Oostenrijk en Portugal), zien we in het eerste halfjaar een sterke stijging van personen zonder baan die niet voldoen aan de twee strikte voorwaarden (werkzoekend en beschikbaar) voor registratie als werkloos maar slechts aan een van beide. Deze personen worden als marginaal actief beschouwd en zijn het punt van officiële registratie als werkloos heel dicht genaderd. Hun aandeel in de beroepsbevolking nam tussen het vierde kwartaal van vorig jaar en het tweede kwartaal van dit jaar toe met 1,4 procentpunt (bijna 400.000 personen) in Frankrijk, met 3 procentpunt in Italië en Portugal, met bijna 3,5 procentpunt (800.000 personen) in Spanje en met 2,5 procentpunt in Oostenrijk. Deze marginaal actieve groep vormt een belangrijk deel van de onbenutte arbeidsmarktcapaciteit. Als deze personen worden meegeteld, stijgt volgens onze berekeningen het officiële werkloosheidspercentage in de eurozone van de huidige 8% naar ongeveer 10,5%.
Toename van volledig inactieven remt groei van werkloosheid
Een laatste bron van onbenutte arbeidsmarktcapaciteit betreft het grote aantal mensen dat de arbeidsmarkt de rug heeft toegekeerd en volledig inactief is geworden: ze behoren niet langer tot de werkzame, werkloze of marginaal actieve beroepsbevolking. In Frankrijk en Spanje bijvoorbeeld betreft dit respectievelijk circa 400.000 en circa 450.000 personen. Indien ze niet opnieuw de arbeidsmarkt betreden en weer op zoek naar werk gaan, is het inkomen per hoofd van de bevolking in dat land blijvend lager geworden.
EU-herstelfonds voor duurzaam en veerkrachtig herstel en schepping van banen
Op 21 juli bereikten de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie (EU) overeenstemming over een herstelfonds met een omvang van EUR 750 miljard. De belangrijkste component is de faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility – RFF), die bestaat uit EUR 312,5 miljard aan subsidies en EUR 360 miljard aan leningen die rechtstreeks aan Europese staten worden uitbetaald. De resterende EUR 77,5 miljard wordt via EU-programma’s uitgekeerd. Doel van het herstelfonds is de EU op weg te helpen naar een duurzaam en veerkrachtig herstel en banen te scheppen.
Het herstelfonds, dat onderdeel van de EU-meerjarenbegroting voor 2021 – 2027 is, komt al in een vroeg stadium beschikbaar. De meeste gelden worden in de komende paar jaar toegewezen. Voor de EUR 312,5 miljard aan subsidies onder de RFF is in de EU-overeenkomst een strikt tijdpad vastgelegd: 70% van de subsidies wordt in 2021 en 2022 toegewezen en de resterende 30% in 2023. Lidstaten moeten uiterlijk 30 april 2021 nationale hervormingsplannen voor de periode 2021 – 2023 hebben ingediend. Steungelden worden uitbetaald nadat de geformuleerde doelstellingen en mijlpalen zijn bereikt. Voor de extra EUR 77,5 miljard aan subsidies en de EUR 360 miljard aan leningen is geen tijdlijn afgesproken, maar we nemen aan dat die ook in een vroeg stadium beschikbaar komen.
Meerdere redenen om voorzichtig te zijn over groei-effect van herstelfonds
In onze ramingen komt duidelijk naar voren dat de perifere landen (zoals Griekenland, Portugal, Spanje en Italië) het meeste baat hebben bij het herstelfonds. Zo ontvangt Griekenland steun tot een bedrag van 18% van het bbp. Er zijn naar onze mening echter meerdere redenen voor voorzichtigheid ten aanzien van de groeiverwachtingen die het herstelfonds wekt. Uit onze analyse van de leningcomponent (zie kader hierboven) blijkt dat van het totale beschikbare bedrag 81% wordt opgenomen. Daarnaast vermoeden we, gezien recente ontwikkelingen, dat toewijzingen uit het herstelfonds voor een aanzienlijk deel zullen worden gebruikt om bestaande plannen te financieren. Duitsland en Frankrijk, die bij de vorming van het herstelfonds het voortouw namen, hebben al inzicht in de bestemming van te ontvangen gelden gegeven. Eind augustus maakte Duitsland bekend dat de toewijzing (in de vorm van subsidies in dit geval) zal worden gebruikt voor de financiering van maatregelen in het kader van het eerder door Duitsland aangekondigde herstelplan, dat de stijging van de overheidsschuld zou remmen. Op 3 september kondigde Frankrijk een stimuleringsprogramma van EUR 100 miljard aan. Hiervan wordt EUR 40 miljard gefinancierd met geld uit het herstelfonds (ook in dit geval subsidies). Van het programma van EUR 100 miljard gaat EUR 20 miljard naar verlaging van de vennootschapsbelasting. Van de EUR 25 miljard die is bestemd voor werkgelegenheid en opleiding, wordt een deel benut voor uitbreiding van de wtv-regeling en behoud van inkomen voor mensen die in deeltijd moeten werken. Tot slot denken we dat nationale hervormingsplannen slechts in geringe mate de toewijzing aan lidstaten zal beïnvloeden. De EC heeft verklaard toewijzingen pas uit te betalen wanneer lidstaten de in de hervormingsplannen geformuleerde mijlpalen en doelstellingen naar tevredenheid hebben gerealiseerd. Duitsland en Frankrijk hebben echter al laten blijken dat zij dit niet als een harde voorwaarde zien. In het algemeen is het onduidelijk in hoeverre de gelden efficiënt zullen worden besteed.
Herstelfonds voegt tot 2024 naar verwachting circa 1,1% toe aan het bbp van de eurozone…
Om de eerder genoemde redenen verwachten we dat het effect van het herstelfonds op de economische groei in de eurozone beperkt blijft. Van de EUR 390 miljard aan subsidies en EUR 360 miljard aan leningen is eind 2023 naar verwachting respectievelijk EUR 303 miljard en EUR 244 miljard aan eurolanden toegewezen. We schatten de extra economische groei die dit oplevert, op 0,4% in 2021, 0,4% in 2022 en 0,3% in 2023, ofwel circa 1,1% tot 2024.
… wat circa een miljoen extra banen oplevert
Het historische groeipatroon van het bbp en de werkgelegenheid is dat tijdens een langere periode zonder significante economische schokken het bbp doorgaans iets sneller (gemiddeld circa 0,6 procentpunt per jaar) dan de werkgelegenheid groeit. Aannemende dat de productiviteitsverbetering in de periode 2021 – 2023 gelijke tred houdt met dit historisch gemiddelde, dan is de extra bbp-groei dankzij het herstelfonds vermoedelijk goed voor een extra toename van de werkgelegenheid met slechts circa 1 miljoen banen. Dit is ongeveer gelijk aan het aantal banen dat in de laatste paar jaar gemiddeld in twee opeenvolgende kwartalen werd geschapen.