Publication

Prinsjesdag 2020 – Zwakkere koopkracht dan geraamd

Macro economieNederland

Aan de inkomenskant zien we grotere problemen met de lonen en pensioenen dan CPB en kabinet.Maar aan de uitgavenkant gaan we juist uit van een iets lagere inflatie dan geraamd.Zo komen we tot een statische koopkracht die wat lager maar nog enigszins vergelijkbaar is.De grote onbekende is de dynamische koopkracht, die waarschijnlijk nog lager ligt.

Koopkracht staat altijd centraal tijdens Prinsjesdag – ondanks vele mankementen zijn koopkrachtprognoses nog steeds een instrument waarmee we beoordelen of we er op voor- of achteruit gaan. In de koopkrachtontwikkeling voor 2021 lijkt op het eerste gezicht de schade van de coronacrisis beperkt. In de vandaag bekendgemaakte Macro-Economische Verkenningen (MEV) komt deze op respectievelijk +1,2%, +0,5% en +0,4% voor werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. Hierbij wordt uitgegaan van de statische koopkracht, waarbij de persoonlijke omstandigheden als constant (statisch) worden verondersteld. Alleen de verwachte cao-loonontwikkeling, fiscale wijzigingen en de verwachte inflatie worden meegerekend. Volgens deze definitie komen wij uit op een prognose van de statische koopkracht van +0,4%, +0,3% en -0,7%. De dynamische koopkracht, die niet door het CPB wordt geraamd, toont een ander en waarschijnlijk somberder verhaal.

Grotere problemen met lonen en pensioenen dan geraamd

Nederland heeft een relatief hoge loonrigiditeit: de cao-lonen bewegen met veel vertraging mee met de conjunctuur. De belangrijkste verklaring daarvoor is de looptijd van cao’s en hoe moeilijk het is deze open te breken. Een eind 2019 afgesloten cao voor 2020 en 2021 hield geen rekening met de coronacrisis en levert dus in 2021 een relatief grote bijdrage aan de contractloonstijging. In sommige sectoren hebben werknemers het geluk dat er net voor de coronacrisis een akkoord werd gesloten (bijvoorbeeld DSM en KPN), in andere sectoren is het juist in het voordeel van de werkgever dat er nog een cao moest komen (bijvoorbeeld de Rijksoverheid). Loonrigiditeit houdt onze contractloonprognose in 2021 nog enigszins op peil. Factoren die een dempend effect hebben op contractlonen zijn de afbouw in de NOW en de toenemende werkloosheid. Hierdoor kunnen werkgevers het uitblijven van een nieuwe cao als onderhandelingsvoordeel zien, omdat de omstandigheden maand na maand steeds een lagere loongroei rechtvaardigen.

Uit de vandaag bekend geworden miljoenennota valt ook af te leiden hoe de lonen in de (semi-)publieke sector zich gaan ontwikkelen. Het kabinet kiest niet voor de begrotingsoptie waarbij deze lonen juist worden gebruikt om de bestedingen een impuls te geven. Zo blijft het budget voor gemeenten beperkt – die gisteren dan ook voorstelden om de 160.000 gemeenteambtenaren op de nullijn te houden. Ook de loonruimte voor rijksambtenaren en medewerkers in de zorg blijft beperkt. Deze cao’s worden binnenkort afgesloten en daardoor zullen plannen die vandaag op Prinsjesdag zijn gepresenteerd snel zichtbaar worden in de contractloonontwikkeling. Al met al komen wij op een contractloonprognose van +1,1% in 2021, tegen de +1,4% waar CPB en kabinet van uit gaan.

Wel kiest het kabinet voor de fiscale optie om de koopkracht van werknemers te verhogen. De belangrijkste koopkrachtverhogende maatregelen – die het verschil tussen netto en brutoloon verkleinen – zijn de verhoging van de arbeidskorting en algemene heffingskorting, bovenop de verhoging van de algemene heffingskorting die al voorzien was. De eerder gelekte verlaging van de laagste belastingschijf wordt toch niet doorgevoerd. Er zijn ook ontwikkelingen die het gat tussen bruto en netto vergroten en zo de koopkracht verlagen. Zo gaan bijvoorbeeld de pensioenpremies omhoog.

Al met al leidt onze contractloonprognose van 1,1% alsnog tot een nettoloonstijging van 1,7%.

Lichte stijging voor uitkeringsgerechtigen…

Op basis van de contractloonprognose van het CPB wordt het minimumloon vastgesteld, wat weer gekoppeld is aan de uitkeringen. We denken dat het minimumloon op 1 januari stijgt van €1680,00 naar €1684,80. Dit zou de bijstand voor een alleenstaande doen stijgen van €1006,08 naar €1017,16 en voor gehuwden of samenwonenden van €1437,26 naar €1453,08. We verwachten dat per 1 juli het minimumloon nog eens met zo’n 12 euro stijgt en beide bijstandsbedragen met zo’n 3 euro. De behandeling van de belastingplannen kan voor afwijkingen zorgen.

… maar korting op de pensioenen

De bruto AOW voor een alleenstaande stijgt op 1 januari naar verwachting naar €1284,84, de netto AOW naar €1214,82. In juli volgt dan weer een wat hogere stijging. Ook hier kunnen nog wijzigingen in komen. Waar de AOW (de eerste pijler) nog stijgt denken we dat het aanvullende pensioen (de tweede pijler) dat in 2021 uitgekeerd wordt gemiddeld lager is dan in 2020. Slechts enkele gepensioneerden zullen nog indexaties krijgen terwijl veel meer gepensioneerden te maken krijgen met kortingen – waarschijnlijk ook bij de grootste twee fondsen ABP en PFZW. Omdat kortingen gespreid kunnen worden over meerdere jaren is moeilijk te voorspellen hoe groot dit effect is.

Al met al denken we dat de uitkeringen met 1,6% stijgen. AOW en aanvullend pensioen stijgen samen met ongeveer 0,6%..

Aan de uitgavenkant gaan we uit van een iets lagere inflatie

Het kabinet heeft maatregelen aangekondigd die potentieel inflatieverlagend zijn. Het kabinet is bijvoorbeeld van plan om huurders een handje te helpen door de verhuurdersheffing – een belasting voor woningcorporaties – met 200 miljoen te verlagen. Daarmee hopen ze dat een deel van deze besparing wordt gebruikt om verdere huurstijgingen tegen te gaan. Aangezien de werkelijke woninghuur zo’n 7,5% uitmaakt van het totale consumentenprijzenindex zou dit een dempend effect hebben op inflatie.

De inflatie in 2019 was 2,6%, mede dankzij de verhoging van het btw-tarief en de verhoging van de energiebelastingen. In de augustusraming gaat het CPB uit van een stijging van de inflatie van 1,4% voor dit jaar en 1,5% in 2021. Wij verwachten dat de inflatie daalt naar 1,1% in 2020 en 1,3% in 2021. In vergelijking met de CPB ramingen voor koopkracht, vallen onze inflatiecijfers dus licht positief uit voor de koopkrachtplaatjes.

Zo komen we tot een lagere, maar nog enigszins vergelijkbare koopkrachtprognose

Een contractloonprognose van 1,1% en een nettoloonstijging van 1,7% leidt bij een inflatie van 1,3% tot een statische koopkrachtstijging voor werkenden van 0,4% (CPB: 1,2%). We verwachten verder een statische koopkrachtstijging voor uitkeringsgerechtigden van 0,3% (CPB: 0,5%) en voor gepensioneerden van -0,7% (CPB: 0,4%).

Dynamische koopkracht is de grote onbekende

Wat men uiteindelijk in de portemonnee voelt is echter niet de statische koopkrachtontwikkeling, maar de dynamische koopkrachtontwikkeling. Hierin zit ook de incidentele loonontwikkeling. Dit is het verschil tussen de daadwerkelijke brutoloonontwikkeling en de tussen sociale partners afgesproken loonontwikkeling. Dit verschil bestaat uit twee elementen: prestatie-afhankelijke vergoedingen en veranderende samenstelling van de werkzame beroepsbevolking.

De grafiek hieronder laat zien dat het verschil tussen statische en dynamische koopkracht groot kan zijn. Meestal, in goede jaren waarin de economie groeit, is de incidentele loonontwikkeling positief door carrièrestappen en door prestatieafhankelijke vergoedingen die sneller groeien dan het cao-loon.

De dynamische koopkracht is echter later en moeilijker te ramen dan de statische koopkracht. Ten eerste valt pas echt iets definitiefs over de incidentele loonontwikkeling te zeggen zodra de Nationale Rekeningen er zijn – die van 2021 worden pas gepubliceerd in juli 2022. Veel later dan de contractloonontwikkeling, die door het systeem van cao’s deels van tevoren al bekend is. Ten tweede is de incidentele loonontwikkeling weliswaar het grootste, maar niet het enige verschil tussen de statistische en dynamische koopkracht. In de dynamische koopkracht zitten ook demografische overgangen zoals verhuizen, trouwen en kinderen krijgen. Het is veel moeilijker hier aannames over te doen voor de gehele bevolking dan voor de arbeidsmarkt. Wel is de verwachting dat de incidentele loonontwikkeling door de oplopende werkloosheid negatief zal uitpakken in 2021. De verlaging van de dynamische koopkracht die dit met zich meebrengt zal groter zijn dan een eventuele stijging door demografische overgangen.