De week van de gasprijzen, inflatie en koopkracht, en de verleiding van de Randstad


Hogere gasprijzen zijn nieuwe verstoorder van pandemieherstel. De inflatie ligt boven de loonstijging. De Randstad is minder verleidelijk tijdens de coronacrisis.
Hogere gasprijzen nieuwe verstoorder pandemieherstel
De afgelopen weken kon er een nieuw item worden toegevoegd aan het lijstje economische problemen die het herstel na de pandemie kunnen frustreren. Wat stond er reeds op? De problemen met internationale aanvoerlijnen houden langer aan dan gedacht, hogere grondstofprijzen en tekorten in enkele cruciale goederen zoals chips zorgen in sommige situaties voor een productiestop. Daar komen nu ook hogere energieprijzen bij.
Het groeitempo van de Nederlandse economie was al dalende. Simpelweg omdat het directe inhaaleffect door de afbouw van coronarestricties afneemt. Desondanks blijft de groei van de consumptie -die in het 2e kwartaal van 2021 nog ongeveer 5% onder het precoronaniveau zat- de drijvende kracht achter het herstel in de nabije toekomst.
Hogere gasprijzen raken de Nederlandse economie met name via de consumptie. Consumenten betalen meer voor hun energierekening, wat minder ruimte laat voor andere uitgaven. Omdat het leeuwendeel van het gas geïmporteerd wordt, is er niet slechts een verschuiving van de consumptie van goederen en diensten naar energie, maar van weglekken. De extra consumptie lekt weg via de invoer.
De hogere gasprijzen raken niet alleen de energierekening van consumenten, ook bedrijven hebben er last van. Waar mogelijk zullen bedrijven deze extra kosten proberen door te rekenen aan de klant. In nominale termen zou de consumptie hierdoor kunnen stijgen. In reële, voor de inflatie gecorrigeerde termen (waar we naar kijken als het over economische groei gaat) zal de consumptie eerder afnemen.
Het is natuurlijk de vraag in welke mate het bovenstaande gaat plaatsvinden. Een manier om het te ontleden is door te kijken naar de korte termijn (het vierde kwartaal en begin 2022) en de periode daarna.
Op de korte termijn zullen de gevolgen voor de consumptie waarschijnlijk meevallen. Ten eerste, niet alle huishoudens worden op hetzelfde moment geconfronteerd met hogere prijzen. Van de huishoudens heeft 56% een vast energiecontract en voor de huishoudens met een variabel contract wordt doorgaans slechts twee keer per jaar het tarief aangepast. Ten tweede, huishoudens kunnen ervoor kiezen om hun energiegebruik te verminderen door de spreekwoordelijke dikke sokken aan te trekken. Ten derde, de Nederlandse overheid heeft aangekondigd de energiebelasting te verlagen om huishoudens te compenseren. Ten vierde, we weten dat het enige tijd duurt alvorens bedrijven hogere inputprijzen doorberekenen aan klanten, enerzijds omdat ze geen marktaandeel willen verliezen, anderzijds omdat veel afzetprijzen vastgelegd zijn in contracten. Samengevat zorgen deze punten ervoor dat het effect van gasprijzen op de consumptie op de korte termijn meevalt.
Het effect van de hogere gasprijzen op de Nederlandse economie op de iets langere termijn is waarschijnlijk groter, maar vooral moeilijk in te schatten op dit moment. Tegen die tijd is een aanzienlijk groter deel van de Nederlandse huishoudens aan de hogere energierekening blootgesteld. Ook hebben sommige bedrijven dan waarschijnlijk hogere energieprijzen kunnen doorbelasten. Beide kanalen raken de consumptie.
Hier staat tegenover dat tegen die tijd andere factoren die het herstel verstoren dan (voor een deel) opgelost zijn. Denk aan de problemen met internationale aanvoerlijnen. Hoe negatief de energieprijsstijging uiteindelijk zal uitvallen, hangt ook sterk af van de duur van de prijsstijging. Wij gaan ervan uit dat deze nog wel even kan aanhouden. De hogere gasprijzen zullen dus nog wel even blijven prijken op het lijstje van pandemieherstelverstoorders, zo niet op de korte dan wel op de langere termijn. (Jan-Paul van de Kerke)
Inflatie boven loonstijging
Het komt vaker niet dan wel voor: een hogere inflatie (CPI) dan de gemiddelde cao-loonstijging. Toch is dit momenteel het geval, waardoor daalt.
De gemiddelde cao-loonstijging in 2021 was 1,8% en we verwachten dat deze in 2022 zo’n 2,2% zal zijn. De loonafspraken die momenteel gemaakt worden zitten rond de 2,0%. De inflatie zit daar inmiddels boven: van 1,4% in juli, via 2,4% in augustus naar 2,7% in september. Er zijn drie redenen waarom deze koopkrachtdaling geen reden tot zorg is en één reden waarom het dit wel is:
1. Wij verwachten dat de aangetrokken inflatie tijdelijk is, veroorzaakt door een hogere gasprijs en door knelpunten in mondiale toeleveringsketens. We verwachten dat de Nederlandse inflatie uiteindelijk van 1,9% dit jaar naar 1,6% volgend jaar zal gaan. Voor een gemiddelde ‘stilzittende’ werknemer, die bijvoorbeeld geen promotie maakt of van baan wisselt, staat zo de koopkracht dit jaar weliswaar stil maar trekt deze volgend jaar weer licht aan.
2. De reden dat de loongroei trager aantrekt dan bijvoorbeeld inflatie, krapte, winsten of bbp is de systematiek van langlopende cao’s die niet open te breken zijn. Deze systematiek werkt momenteel nadelig uit voor werknemers, maar beschermt diezelfde werknemers in tijden van economische tegenspoed.
3. Niet alle werknemers zitten stil. Buitenom de cao-loongroei is nog altijd een groei zichtbaar in andere looncomponenten zoals promoties, startsalarissen en meer uren gaan werken. Deze groei, incidentele loongroei genoemd, levert normaliter een negatieve bijdrage aan de totale loonsom in Nederland maar is dit jaar . Hoewel de incidentele loongroei alweer afneemt, van 1,2% in augustus richting de 0% einde dit jaar, draagt deze nog even bij aan de koopkracht van huishoudens in juist die maanden dat de cao-loongroei onder het inflatieniveau zit.
Toch blijft er, na alle slagen om de arm, een structureel probleem over. Een loongroei die de komende tijd net boven de 2% zit, terwijl de inflatie daar net onder zit, is alsnog een erg krappe loongroei. Het is een gemiddelde, waardoor sommige groepen werknemers alsnog hun koopkracht zullen zien dalen. En om de gemiddelde economische groei bij te houden – en de ongelijkheid dus op zijn minst niet te laten toenemen – is structureel te weinig. (Piet Rietman)
Randstad minder verleidelijk tijdens de coronacrisis
Morgen publiceert CBS/Kadaster de woningmarktcijfers over de maand september. Aan het eind van elk kwartaal komen zij ook met regionale cijfers. De vorige keren bleek dat de woningprijzen in de provincies buiten de Randstad bezig zijn aan een inhaalslag. Het prijsverschil tussen de Randstad en de provincies daarbuiten blijft desondanks omvangrijk.
De inhaalslag van de provincies buiten de Randstad heeft waarschijnlijk niet zozeer te maken met de door corona versterkte trend van vaker thuiswerken en de verschuiving van woningvoorkeuren die daarmee zou samenhangen. Uit onderzoek van het (PBL) komt namelijk naar voren dat het aandeel mensen dat thuiswerkt weliswaar is gestegen van 37% in 2013 naar 41% in 2019 en 46% eind 2020, maar dat dit niet heeft geleid tot grootschalige verhuizingen. Als mogelijke reden daarvoor voert PBL aan dat mensen het thuiswerken als tijdelijk beschouwen.
Verder geeft het woon-werkverkeer een incompleet beeld van hoe vaak en hoe ver mensen reizen. Uit Japanse blijkt dat de meeste vervoersbewegingen niet zozeer werkgerelateerd zijn, maar eerder verbonden zijn aan allerlei diensten die mensen consumeren. De afstand tot die diensten vormt dan net zo goed een belangrijke variabele bij de beslissing van woonplek als de reistijd naar werk. Dit strookt ook met de PBL-bevinding dat mensen de sociale en fysieke kwaliteit van hun woonomgeving belangrijker zijn gaan vinden sinds corona.
De belangrijkste drijver van regionale verhuisbewegingen, zo komt uit naar voren, is het bbp per hoofd van de bevolking. Als dat stijgt, groeit de aantrekkingskracht van een regio. Goede tweede is het prijsniveau. Een hogere prijs maakt de regio juist minder aantrekkelijk voor nieuwkomers. Verder speelt de ontwikkeling van de werkloosheid een rol. Als die toeneemt, zwakt de belangstelling om naar een regio te verhuizen af.
De bevindingen van de OESO blijken ook voor Nederland op te gaan. Als wij bijvoorbeeld naar de Randstad kijken, kunnen wij vaststellen dat de economie er in vergelijking tot de andere provincies een relatief sterke veer heeft gelaten tijdens de coronacrisis, dat de werkloosheid er harder is opgelopen en dat de huizenprijzen er na jaren van prijsstijgingen fors hoger lagen voorafgaand aan crisis. De situatie op de woningmarkt mag gezien de forse prijsstijging bijzonder zijn, helemaal uniek is Nederland niet.
(Philip Bokeloh)