De week van dienstenexport, sombere bedrijven en verminderde consumptiegroei

PublicationMacro economy

De dienstenexport is in Nederland recent extra sterk gedaald. Oorzaken zijn de wereldwijde lockdowns en veranderingen in fiscale regelgeving voor multinationals. Het vertrouwen van bedrijven in de toekomstige economische situatie neemt af. De vertrouwensindicatoren wijzen vooralsnog op groei, maar de enquêtes laten zien dat de toekomstige vraag volgens ondernemers afvlakt ondanks de volle orderboeken die productie nog geruime tijd garanderen. De hypotheekrente is sinds het begin van dit jaar fors gestegen. Het gemiddelde tarief bij de in mei afgesloten hypotheekcontracten met een rentevaste periode van 10 jaar lag volgens DNB-cijfers op 2,1%. Bij de in januari afgesloten contracten was dat nog 1,8%. De DNB-reeks loopt echter enigszins achter en geeft waarschijnlijk een te rooskleurig beeld.

Dienstenexport als tegengewicht

De dienstenexport is in Nederland recent extra sterk gedaald. Oorzaken zijn de wereldwijde lockdowns en veranderingen in fiscale regelgeving voor multinationals. Wij denken dat er nog wat inhaalgroei van dienstenexport in het vat zit die hiermee de uitvoer een duwtje in de rug geeft. Dit is welkom want met groeivertraging en mogelijke gastekorten op komst lopen de vooruitzichten voor de totale Nederlandse uitvoer (diensten en goederen) terug.

Vergeleken met het eurozone gemiddelde omvat de Nederlandse dienstenexport een relatief groot percentage van het bbp. In 2021 was dit voor Nederland 17,2% tegenover 6,8% voor de eurozone. Alhoewel er een paar grotere ‘uitschieters’ zijn (waaronder Ierland met 62,4% en Luxemburg met 162,6%) is Nederland in de eurozone context een relatief grote dienstenexporteur: de 4e grootste. De laatste jaren nam voor Nederland export-verdienstelijking gestaag toe: 66% in 2019 tegenover 64% in 2015 aan exportverdiensten was te wijten aan de uitvoer van diensten.

Wat deed dienstenuitvoer dalen?

Wereldwijde lockdowns zorgden voor een scherpe daling in de totale waarde van Nederlandse uitvoer – waarin diensten harder geraakt werden dan goederen (zie linkerfiguur). Uit een recent rapport van het CBS blijkt dat de daling die we hier in het linkerfiguur zien is niet volledig te wijten aan lockdowns: ook fiscale regelgeving speelt hier een rol. Zo is de regelgeving rondom bronbelasting en andere fiscale maatregelen van multinationals aangescherpt wat zorgde voor een herstructurering van bedrijven die eind 2020 startte. In 2019 en 2020 was ongeveer 13,5% en 16% van totale dienstenuitvoer van deze herstructurerende bedrijven, tegenover zo’n 8,5% in 2021. Uiteraard werd door de pandemie ook het reisverkeer belemmerd door reisrestricties en lockdowns. Toerisme valt ook onder dienstuitvoer. Ook op dit vlak liep de dienstenuitvoer dus sterk terug. In het CBS rapport wordt ook gekeken naar hoe dienstenexport zich zou hebben ontwikkeld zonder de pandemie en verandering in fiscale regelgeving. De analyse toont aan dat de dienstenexport dan met 11,2% gestegen zou zijn.

Gaat inhaalgroei compenseren?

Alhoewel dienstenexport achterblijft bij goederenexport, zijn de vooruitzichten vooralsnog positief. Voornamelijk financiële diensten hebben de afgelopen jaren een groei doorgemaakt (o.a. door online shoppen, aldus het CBS). Nederland heeft nog altijd een goede uitgangspositie heeft voor internationale dienstenhandel: 1e op intra-EEA STRI ranking en 6e op de EC restrictiveness ranking indicator. Dit biedt mogelijkheden voor (inhaal)groei, ondanks dat de uitvoer van diensten structureel iets lager kan komen te liggen door deze veranderingen in fiscale regelgeving.

Waar de uitvoer van goederen te kampen heeft met verschillende schokken is de dienstenexport hier minder vatbaar voor. De pure dienstenexport gebruikt weinig tot geen input-factoren (zoals grondstoffen), buiten arbeid en wordt daarmee minder geraakt door hoge grondstofprijzen. In het rechterfiguur is de compositie van toegevoegde waarde dankzij export geïllustreerd. Hier is te zien, dat iets meer dan 1/3e van de toegevoegde waarde dankzij export te danken is aan de goederensector. In het donkergroen zien we de export van pure diensten (dat is, niet gerelateerd aan de goederensector). Dit is de categorie waar wij nog inhaalgroei verwachten. In het lichtgroen is de categorie weergeven die potentieel onder druk kan komen te staan wanneer industrie in het buitenland geraakt wordt.

Verder herstel van de dienstenexport kan dus een tegengewicht bieden in een wereld waarin groeivertraging ook de Nederlandse uitvoer gaat raken. (Aggie van Huisseling)

Bedrijven worden somberder, ondanks overlopende orderboeken

Het maakt op dit moment niet uit welke vertrouwensindicator je neemt, die van het CBS, private indicatoren zoals de NEVI-PMI of de indicatoren van de Europese Commissie, overal is een (lichte) afname van het vertrouwen zichtbaar ten opzichte van enkele maanden geleden.

De afname van het vertrouwen is niet verwonderlijk. De Nederlandse producerende sectoren hebben komend uit de pandemie de afgelopen kwartalen sterke inhaalgroei gekend. Nu die inhaalgroei grotendeels achter de rug is vlakt het vertrouwen af. Maar het aflopen van de inhaalgroei is niet het enige element: de vooruitzichten verslechteren door verwachte groeivertraging.

Flinke orderportefeuilles

Raakt deze groeivertraging industriële bedrijven en bouwbedrijven direct? Nee, de sterke inhaalvraag uit de pandemie dreunt nog wel even door. Dit is te zien aan de opgeblazen orderboeken van producerende bedrijven. De huidige orderportefeuilles van de industrie garanderen op dit moment nog voor meer dan 5 maanden aan productie, waar dat in de 5 jaar voor corona rond de 4 was. Bij bouwbedrijven zien we eenzelfde verlenging van de productie die gegarandeerd is door huidige opdrachten maar op een hoger niveau dan bij de industrie omdat bouwprojecten doorgaans een langere doorlooptijd hebben. Meer dan 9 maanden aan productie wordt daar gegarandeerd waar dit in de 5 jaar voor corona minder dan 8 was. Het feit dat veel productie, zowel in de industrie als in de bouw, belemmerd wordt door te weinig of te laat geleverde grondstoffen en materialen of door een gebrek aan gekwalificeerd personeel helpt natuurlijk niet om deze wachtlijsten snel weg te werken.

Hieruit kunnen we concluderen dat bedrijven zich druk maken over de verwachte vraag naar hun producten. Met name hun nieuwe orders zien ze afnemen, maar op korte termijn zal het hen minder raken doordat ze uit een periode komen waar de vraag flink hoger was dan het aanbod. Op hun huidige orderportefeuilles kunnen ze dus nog even vooruit. (Jan-Paul van de Kerke)

Hypotheekrentestijging tempert consumptiegroei

De hypotheekrente is sinds het begin van dit jaar fors gestegen. Het gemiddelde tarief bij de in mei afgesloten hypotheekcontracten met een rentevaste periode van 10 jaar lag volgens DNB-cijfers op 2,1%. Bij de in januari afgesloten contracten was dat nog 1,8%. De DNB-reeks loopt echter enigszins achter en geeft waarschijnlijk een te rooskleurig beeld.De reeks van de Van Bruggen Adviesgroep, die gebaseerd is op actuele, door verstrekkers aangeboden hypotheektarieven, wijst op een stijging bij 10-jaarsleningen zonder Nationale Hypotheek Garantie van gemiddeld 1,5% in januari naar gemiddeld 4% in juli. Kortom, wie nu een hypotheek afsluit, moet een veel hogere rente betalen dan aan het begin van het jaar. Dit roept de vraag op wat die rentestijging doet met de consumptie. Er zijn twee kanalen waarlangs de hypotheekrente de consumptie beïnvloedt: direct via de hogere maandlasten; en indirect via de invloed op de woningwaarderingen.

Maandlasten stijgen vooral voor starters

Het directe effect op de consumptie via de hogere rentelasten is vooralsnog beperkt. Er zijn niet veel zittende eigenaren die op korte termijn door de rentestijging worden geraakt. Van de uitstaande hypotheekcontracten heeft op dit moment slechts 4% een flexibel rentetarief.

Bovendien waren langlopende rentevast periodes de afgelopen jaren erg populair in verband met de lage rente. Rentevast periodes van 20 jaar of langer waren de afgelopen jaren eerder regel dan uitzondering. Dit neemt niet weg dat in de komende vijf jaar de rentevast periode afloopt bij een vijfde van de uitstaande hypotheekleningen.

Het laatste hoeft echter niet te betekenen dat de rente omhoog gaat bij degenen die hun hypotheek moeten herfinancieren, want veel van de aflopende hypotheken zijn afgesloten toen de hypotheekrente nog veel hoger stond. In 2012 was de 10-jaars hypotheekrente volgens DNB-cijfers gemiddeld 5,1%. Degenen die hun hypotheek moeten herfinancieren, kunnen straks waarschijnlijk lagere maandlasten tegemoet zien dan zij nu betalen, ook al is de rente recent gestegen.

Ook doorstromers hoeven niet heel veel last te ervaren van de recente hypotheekrentestijging. Zij kunnen hun rente namelijk meenemen wanneer zij verhuizen. Daarmee worden ze dus slechts met de hogere hypotheekrente geconfronteerd voor zo ver het nieuwe hypotheekbedrag het oude hypotheekbedrag overtreft.

De groep die wèl last heeft van de hypotheekrentestijging zijn koopstarters. Bij woningaanschaf worden zij geconfronteerd met hogere hypotheeklasten. Berekeningen van Calcasa wijzen uit dat de bruto hypotheeklasten voor een gemiddelde woning sinds het begin van dit jaar met EUR 500 per maand zijn gestegen bij annuïtaire hypotheken en met EUR 650 bij aflossingsvrije hypotheken.

Annuïtaire hypotheken zijn bij starters de meest gebruikte hypotheekvorm. Als er dit jaar evenveel koopstarters zijn als vorig jaar, namelijk 80.000, dan stijgen de bruto jaarlasten voor de nieuwe groep starters dus met tegen EUR 0,5 mld. Na correctie voor de hypotheekrenteaftrek is dat omstreeks EUR 0,3 mld. Dit geld kan niet voor consumptie worden aangewend.

Huizenprijzen blijven vooralsnog consumptie stimuleren

De hogere hypotheekrente kan ook indirect op de consumptie aangrijpen via de woningwaardes. Een hogere hypotheekrente tempert de prijsstijging en kan de huizenprijzen zelfs omlaag drukken. In dat laatste geval neemt de overwaarde af, wanen huizenbezitters zich minder rijk en geven zij minder makkelijk geld uit.

Dit zogenaamde vermogenseffect is doorgaans beperkt. Pas als de waarde tot onder het uitstaande hypotheekbedrag daalt, worden huizenbezitters nerveus en bezuinigen zij op hun uitgaven. Tijdens de vorige crisis gebeurde dit op grote schaal in Nederland, waardoor de consumptie hier meer onder druk stond dan in andere landen.

Vooralsnog is er geen sprake van een daling van de huizenprijzen, waardoor het vermogenseffect niet aan de orde is, laat staan dat de consumptie wordt afgeremd doordat woningbezitters met hun huis ‘onder water’ staan.

Mocht hier verandering in komen, dan is het goed te weten dat het vermogenseffect sterker is bij een neerwaartse dan bij een opwaartse prijsaanpassing. Als vuistregel nemen wij aan dat woningeigenaren bij een prijsstijging een zestigste van hun overwaarde van de afgelopen vijf jaar consumeren en bij een prijsdaling een twintigste van hun onderwaarde van de afgelopen vijf jaar consuminderen.

Vooralsnog is er een stevige buffer, want de waarde van de voorraad eigen woningen ligt met zo’n EUR 5.000 mld in totaal zo’n EUR 700 mld hoger dan in 2017. Als onze vuistregel klopt, levert dat een stimulans voor de consumptie op van EUR 11 mld per jaar.

Effect woningmarkt op consumptie per saldo nog positief

Per saldo versterkt de woningmarkt dus nog altijd de consumptie. Wij houden er echter rekening mee dat het versterkende effect door de rentestijging allengs kleiner wordt als gevolg van stijgende maandlasten en de naar verwachting straks minder stevige stijging van de woningwaardes. (Philip Bokeloh)