De week van de inflatie, nogmaals inflatie en ook lagere winsten in de getroffen sectoren.

Inflatie is niet alleen een aanbodprobleem, maar is zich duidelijk aan het verbreden. Verder zien we lagere winsten en meer onzekerheid in de getroffen sectoren.
Co-auteur: Nora Neuteboom
Inflatie is niet alleen een aanbodprobleem
Aan de problematiek van de aanbodzijde hebben we al vaker aandacht besteed. In de publicatie van legt mijn collega uit dat met name de bijdrage van de energieprijzen de inflatie sterk hebben opgedreven afgelopen maanden. Bovendien leiden de problemen in internationale aanvoerlijnen en tekorten aan bijvoorbeeld chips tot prijsstijgingen in industriële goederen
Maar niet alleen problemen aan de aanbodzijde veroorzaken de hoge inflatie, ook de sterke vraagopleving is een belangrijke factor. In de grafiek hieronder is een duidelijke correlatie te zien tussen de hoogte van de inflatie in eurozone landen en het verschil in BBP tussen het vierde kwartaal van 2019 en het afgelopen kwartaal. In andere woorden, landen die relatief goed door de coronacrisis heen zijn gekomen en een forse inhaalgroei in de consumptie hebben ervaren na het loslaten van de restricties, kampen momenteel ook met de hoogsteinflatie.
In Nederland zakte de economie relatief minder weg in vergelijking met de meeste andere eurozone landen en was het herstel fors. Daarmee zit ons huidige BBP, gemeten in nominale waardes, alweer 6,3% boven dat van het vierde kwartaal van 2019. De keerzijde is, dat door de forse inhaalgroei in de consumptie, ook onze inflatie hoger is dan het eurozone gemiddelde (HICP NL: 5,6%; HICP EZ: 4.9%). Kortom, terwijl problemen in de aanvoerlijnen en hoge grondstoffen alle landen ongeveer in gelijke mate raakt, komen de verschillen in inflatie in de eurozone tot uiting door de verschillen in de inhaalgroei. (Nora Neuteboom)
Inflatie verbreedt zich
De opgelopen inflatie wordt breed uitgemeten in de media. En terecht, we moeten tot september 1982 teruggaan om vergelijkbare percentages te zien.
Inflatie is de jaar-op-jaar prijsstijging van een mandje goederen dat representatief is voor het gemiddelde uitgavenpatroon van Nederlanders. Dit betekent dus dat dat mandje goederen in november 5,2% duurder is dan in 2019. Welke prijsstijgingen drijven deze inflatie vooral? De figuur hieronder laat de bijdrage van verschillende aggregaten aan de jaarlijkse CPI zien. De gele balkjes zijn het meest opvallend. Energieprijzen, waarvan de gasprijzen de grootste component zijn, drijven de inflatie in november met 3 procentpunt het sterkst op.
Een andere component die het benoemen waard is, zijn de industriële goederen. Hoewel de bijdrage daarvan in schril contrast staat tot de bijdrage van energieprijzen (0.75 procentpunt versus 3 procentpunt), is dit een categorie om in de gaten te houden. Problemen in internationale aanvoerlijnen en tekorten aan bijvoorbeeld chips leiden tot prijsstijgingen die voornamelijk in deze categorie te zien zijn. Het is daarom onze verwachting dat de prijsdruk die vanuit deze categorie komt, de komende maanden nog gaat toenemen.
Een andere manier om de inflatie in de economie te beoordelen, is door te kijken naar de inflatie geschoond voor volatiele categorieën. De kerninflatie zonder de categorieën energie, voeding en alcoholische dranken kwam in november uit op 2,5%. Veel lager dan de 5,2% die het hoofdinflatiecijfer laat zien. Maar ook de kerninflatie is aan een opmars bezig. De afgelopen 3 maanden was deze vrij constant rond de 1,7%.
De toename van de kerninflatie betekent dat de inflatie zich verbreedt. Prijsstijgingen die eerst in volatiele componenten te zien was, slaan over op andere inflatiecomponenten. De grootste inflatieveroorzakers zitten echter nog steeds in de hoek van de energie. Dit is dan ook het belangrijkste argument voor onze raming dat de huidige inflatieniveaus toch echt tijdelijk zijn. (Jan-Paul van de Kerke)
Lagere winsten en meer onzekerheid in de getroffen sectoren
Hoewel de pandemie het bedrijfsleven raakt, valt de schade nogal mee. Dit is onder meer af te lezen aan de arbeidsinkomensquote, die volgens recente met 76% in 2020 stabiel bleef ten opzichte van 2019. Wel zijn er forse verschillen tussen de diverse bedrijfstakken.
De arbeidsinkomensquote geeft aan hoeveel van de toegevoegde waarde naar de factor arbeid gaat en hoeveel naar de factor kapitaal. Deze quote vormt een aardige afspiegeling van de conjunctuur, omdat de arbeidskosten traag op economische veranderingen reageren en de bedrijfswinsten snel. In tijden van conjuncturele neergang, wanneer de winsten onder druk komen en de arbeidskosten onveranderd blijven, stijgt de quote. Bij een conjunctureleopgang daalt deze juist.
Vorig jaar bleef de quote stabiel, ondanks de forse economische terugval. Dat is volgens DNB vooral te danken aan de steun van de overheid. Deze steun zorgde ervoor dat de bedrijfswinsten op peil bleven.
Toch ziet DNB forse verschillen tussen de sectoren. In de sectoren die het goed bleven doen, zoals de bouw, nam de arbeidsinkomensquote af. Maar in de zwaar door de pandemie getroffen sectoren, zoals horeca en cultuur, nam de quote toe. Dit geeft aan dat de winsten van de sectoren die hinder ondervinden van de crisis, wel degelijk onder druk staan.
In de getroffen sectoren heerst ook de nodige onzekerheid. Dit laat een nieuwe, door de Europese Commissie ontwikkelde zien. De commissie doet regelmatig onderzoek naar het vertrouwen bij bedrijven. Aan haar vragenlijst heeft zij inmiddels ook vragen toegevoegd over hoe lastig ondernemers het vinden om voorspellingen over de toekomst van hun bedrijf te doen.
De antwoorden op hoe lastig ondernemers het vinden om de toekomst in te schatten geeft niet zozeer de richting van de conjunctuur aan, zoals bij de vragen naar het vertrouwen, maar de bandbreedte van de mogelijke uitkomsten. Hoe groter de bandbreedte, hoe meer onzekerheid er is.
De nieuwe onzekerheidsmaatstaf is uit te splitsen naar sectoren. Nadere bestudering leert dat de ondernemers in de zwaar getroffen sectoren met direct klantcontact, zoals restauranthouders, niet alleen minder vertrouwen hebben in de toekomst, maar daar ook veel onzekerder over zijn dan ondernemers in andere sectoren. (Philip Bokeloh)

